Les 5 of 14
Mee bezig

Basistechnieken stof knippen

Bij mijn patronen staan geen knipvoorbeelden. Dat komt omdat de matenrange vrij groot is en elke stof anders. Dit maakt het aantal mogelijkheden om op stof te leggen te groot. Hieronder volgen een aantal factoren waar je rekening mee moet houden.

Wassen

Alvorens aan de slag te gaan, adviseer ik de stof eerst te wassen, drogen en strijken. Met name bij natuurlijk vezels is dit belangrijk vanwege de krimp. Maar na het wassen kan de stof ook anders vallen, omdat de zogenaamde pap eruit is. En dat is ook wel fijn om te weten. Ook kan stof tijdens het wassen nog verkleuren. Werk bij los geweven stoffen de knipranden af met een zigzagsteek, dan heb je geen dradenboel na het wassen.

Er zijn natuurlijk ook stoffen die je niet wast, denk aan leer of een mooie wollen stof voor een colbertje (die glans je af met stoom).

Stof neerleggen

Leg de stof op een grote, gladde tafel. Meestal moet de stof dubbelgevouwen worden met de zelfkanten op elkaar. De zelfkant is de afgewerkte rand van de stof. Je kan de stof met de goede kanten tegen elkaar aan vouwen of met de verkeerde kanten. In het eerste geval zit de mooie kant dus aan de binnenkant en kan zo minder snel vies worden. In het tweede geval zit de mooie kant aan de buitenkant en dat kan ook handig zijn bij een dessin.

De vouw die ontstaat als de stof dubbel wordt gevouwen heet stofvouw. Soms heb je een patroon waarbij je veel stofvouw nodig hebt. Dan maak je twee stofvouwen door de stof naar het midden dubbel te vouwen.

Ten slotte moet de stof in sommige gevallen enkel neergelegd worden. Bijvoorbeeld bij asymmetrische patroondelen. In dat geval moet je goed opletten of het linker- en rechterpand wel goed op stof liggen.

Draadrichting

Op de patroondelen staat de draadrichting aangegeven. Deze lijn geeft de recht van draad aan en moet evenwijdig aan de zelfkant gelegd worden. Als er geen recht van draad in het patroondeel staat, dan is dat omdat deze al duidelijk is. Bijvoorbeeld middenvoor en middenachter zijn recht van draad. En bij een band of rechte bies is de lengterichting de recht van draad.

Het is belangrijk om de aangegeven draadrichting aan te houden, want anders kan het zijn dat je kledingstuk niet goed valt.

Vleug

Als een stof een vleug heeft, dan heeft de stof een richting. Als je met een vlakke hand over de stof strijkt, van boven naar beneden en weer terug, dan gaat dat in de ene richting glad en in de andere richting voel je weerstand. Houd de stof voor je en bekijk in welke richting je de stof het mooiste vindt. Zet met kleermakerskrijt een pijl op de stof om de juiste richting aan te geven.

Vaak is de vleug duidelijk te zien, bijvoorbeeld bij fluweel, maar soms ook niet. En je voelt het ook niet altijd. Als je kledingstuk af is, dan zie je het opeens. Leg de patroondelen dus altijd in één richting, tenzij je zeker weet dat er geen vleug is.

Dessin

Als een stof een dessin heeft, kijk dan goed of deze één richting heeft of niet. Je wilt niet dat alle bloemetjes op hun kop staan. Kijk bij een groot dessin goed hoe de patroondelen op stof moeten komen. Welke deel van het dessin moet waar komen en wat moet doorlopen. Je hebt dan ook meer stof nodig.

Op stof leggen

Als je de patroondelen op stof gaat leggen, probeer je dat zo zuinig mogelijk te doen (al het bovenstaande in acht nemende). Houd rekening met de naadtoeslag die er nog bij moet. Ben je onzeker over de pasvorm of het silhouet, knip dan meer naad aan. Eventueel kun je eerst een proefmodel maken van goedkope stof.

Controleer of een patroondeel recht van draad ligt door op verschillende plaatsen vanaf de recht van draad lijn te meten naar de zelfkant. Deze afstand moet op alle plekken hetzelfde zijn. Als alles ligt zoals je wilt, speld je de patroondelen vast. Ik speld altijd eerst de hoeken en daarna ertussen in. Zo blijft het patroon mooi glad liggen.

Knippen

Geef de naadtoeslag aan met krijt of gebruik een zoommaatje. Figuurnaden worden niet ingeknipt. Gebruik een goede, scherpe stoffenschaaf, waarmee je alleen stof knipt. Laat de stof liggen en knip de panden rustig uit. Knip bij hoeken niet te ver door.

Patroon op stof overnemen

Indien je dit fijn vindt, neem je nu het patroon over op de stof. Dit kan met kleermakerskrijt of met doorslaan. Dit laatste doe je met een dubbele rijgdraad. Hier leg je geen knoop in. Maak rijgsteekjes naast het patroon en trek de draad steeds niet helemaal aan. Zo ontstaan er lusjes. Als je alles hebt aangegeven, haal je het patroon van de stof. Trek de twee stoflagen voorzichtig van elkaar en knip de draadjes door.

Pastekens en markeringen

Geef pastekens met krijt, een rijgdraadje of een klein knipje aan op de stof. Geef ook andere markeringen aan, zoals middenvoor, middenachter, knopen/knoopsgaten, figuurnaden, zakken, etc.

Rijgen

Rijg het model eventueel eerst in elkaar. Pas het kledingstuk en breng indien nodig veranderingen aan. Zet het model met behulp van de instructies in elkaar.